QUATRE-JEAN

 

Queue-du-Bois, provincie Luik.

 

 

Omstreeks 1732 was er sprake van 4 mijnontginningen waarvan elke eigenaar de voornaam "Jean" had (Chaumont, de Troisfontaines, Pirotte en de Faweux). Na een fusie van deze kleine mijntjes van Retinne, Hayette, des Vaches en Monfeld kwam in 1870 de koolmijn "Mairie" in productie. Deze nam de productie van de oude ontginningen over en in 1877 ontstond de SA des Charbonnages de Quatre-Jean de Retinne et Queue-du-Bois. De concessie had een oppervlakte van 324 ha. In 1878 kwam een spoorverbinding tot stand met het station in Fléron (via de mijn van Lonette).  In 1896 sloot Hayette als laatste van de oude mijnen na een aardverschuiving. Einde negentiende eeuw werd de koolmijn Marie uitgebreid met een tweede schacht (1891), een nieuwe was- en sorteerinstallatie (1893) en een kleine elektrische centrale (1895). In 1897 werd er 76560 ton steenkool bovengehaald. In 1913 had het bedrijf 470 werknemers en bedroeg de jaarproductie 78910 ton. In 1920 werd de nabije concessie "Herman et Pixherotte" overgenomen. Zo bedroeg de totale oppervlakte van de concessie 676 ha. Ondanks een aantal moderniseringen sloot Quatre-Jean op 24 december 1959.

 

 

Het mijnterrein heeft nu een handelsfunctie. Eén van de schachtdeksels is goed te herkennen op de parking van een plaatselijke winkel. Er is een superette (Spar) gevestigd in de oude badzalen, de buitengevel is gerestaureerd (zie foto's). Verder resten er enkele funderingen en sporen van de verbinding met Fléron. De terril is bewaard gebleven.